Brussels (dialect)Het Brussels is de naam voor het Zuid-Brabantse stadsdialect dat men vanouds in Brussel spreekt. Sedert de late negentiende eeuw werd dit dialect geleidelijk aan vervangen door het Frans - onder meer door de verfransing van Brussel - en na de Tweede Wereldoorlog in geringere mate ook door het Algemeen Nederlands. Hierdoor spreekt nu nog slechts een klein deel van de Brusselse bevolking het traditionele dialect. Geschiedenis Zie ook Verfransing van Brussel.
Na de Grote Volksverhuizing raakte de streek langs de Zenne door de Germanen bevolkt. Brussel lag midden in het Germaanse taalgebied. De Germaans-Romaanse taalgrens lag toentertijd nog wat verder naar het zuiden toe. Hiervan getuigen nog verschillende plaatsnamen in het huidige Waals-Brabant. Ook de naam Brussel zelf is van Germaanse oorsprong: de oudste vermelding luidt Bruocsella, waarin we duidelijk het Oudnederlandse bruoc "broek(land), moeras" en sella "zele, nederzetting" herkennen. In de middeleeuwen begonnen er zich in zuidelijk Brabant duidelijke taalveranderingen af te tekenen. Brussel, toen met Mechelen en Leuven een van de machtigste steden van het zuiden, had ook op taalkundig vlak veel prestige, en hielp mee de typische dialectkenmerken van het Brabants ver over de Nederlanden te verspreiden (zgn. Brabantse expansie). Het Brussels heeft daardoor een niet onbelangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de Nederlandse standaardtaal. Na de Tachtigjarige Oorlog was de macht van de Zuidelijke Nederlanden sterk verminderd en het prestige van hun taal gebroken. In cultureel opzicht sloot het gebied zich meer en meer bij Frankrijk aan. Doordat het Frans de algemene schrijftaal werd, groeiden de Vlaamse dialecten uit elkaar. Zo werd het Brussels moeilijk(er) te verstaan voor bijvoorbeeld Antwerpenaren, Leuvenaren of Mechelaren. In de achttiende eeuw vond het Frans ook ingang als spreektaal, zij het slechts bij de elite. Dit proces zette zich in de negentiende eeuw door en Brussel verfranste veel sneller dan welke andere Vlaamse stad dan ook, zodat het Brussels sociaal gekleurd raakte. In 1846 was volgens een volkstelling al 37% van de bevolking Franstalig (tegen 5% in Gent en slechts 2% in Antwerpen). Wie Brussels sprak, behoorde vanaf de late negentiende eeuw tot de volksklasse. Vanaf dat moment ging het nog harder achteruit. Brusselaars probeerden steeds meer hun best te doen Frans te spreken, wat vaak tot een matig soort Frans met veel al te letterlijke vertalingen uit het Vlaams leidde. Dit werd vaak bespot in volkskomedies waarin leden van de middenklasse ten tonele werden gevoerd. Frans met Vlaamse invloeden, onbewust dan wel moedwillig, geldt nog steeds als onmiskenbaar Brussels. In deze tijd begon men langzaam sympathie voor het dialect te ontwikkelen, nu het langzaamaan in zijn voortbestaan bedreigd leek. Het Brussels, op dat moment vooral nog levendig in de volksbuurt van de Marollen, dook frequent op in verhalen die zich in deze stad afspeelden en het rasechte "Brusselse Ket(s)je" werd op een voetstuk geplaatst. Het Brussels kreeg de genadeklap toen na de oorlog de Marollen gesloopt werden: de sprekers verspreidden zich over buurten die inmiddels grotendeels verfranst waren. De verfransing van Brussel-Stad had intussen ook in de voorsteden ferm om zich heen gegrepen. Ook het naoorlogse taalbeleid droeg bij aan het verval: wie Brussels sprak, werd geacht een Nederlandstalige te zijn en hoorde behoorlijk ABN te kunnen spreken. De grote verandering kwam aan het eind van de twintigste eeuw, toen in België de dialectrenaissance begon. Sindsdien worden er tal van activiteiten in het Brussels gehouden en lijkt het dialect aan een tweede leven als literair-culturele taal te zijn begonnen. Kenmerken van het BrusselsKlankenHet Brussels onderscheidt zich in hoge mate van het Standaardnederlands in zijn klanken. Vooral de lange klinkers wijken sterk af, zoals in de meeste Zuid-Brabantse dialecten het geval is. KlinkersDe ei en ij [ɛi̯]? zijn verwijd tot aai [ai̯]? of aa [aː]?, net zoals in het Antwerps. De Nederlandse ui [œy̯]? correspondeert met de Brusselse oei [ui̯]?. Deze klank treft men onder meer ook in het Leuvens aan. De aa uit het Standaardnederlands heeft zich in het Brussels verder van de oorspronkelijke klank ontwikkeld dan in welk dialect dan ook. De aa [a:]? is via ao [ɑ:]? (zoals in het Nederlandse Brabants), oa [ɔ:]? (zoals in het Antwerps) en oo [o:]? (zoals in het Leuvens) geëvolueerd tot oe [u:]?. Water noemt men in deze stad dus woeter. Interessant is het om te constateren dat in het Hoofdstedelijk Gewest alle tussenfasen - waater, waoter/woater, wooter - ook voorkomen. Volgens een onderzoek uit 1934 voor de Reeks Nederlandse Dialectatlassen (Vangassen 1934) sprak men toen in Haren en Neder-Over-Heembeek de aa nog ongeveer uit als in het Standaardnederlands. In Sint-Agatha-Berchem deden alleen de ouderen dat - de jongeren gebruikten ao. De jongeren van toen zijn nu zelf ouderen, dus men mag aannemen dat men daar thans onder dialectsprekers (voor zover nog aanwezig) slechts waoter hoort. Deze klank werd als enige mogelijkheid genoteerd voor Jette, Ganshoren en Laken. De oo kwam voor ten oosten van Brussel, in Evere, Sint-Lambrechts-Woluwe en Sint-Pieters-Woluwe, en in Ukkel. Voor de rest van de gemeenten die thans het Hoofdstedelijk Gewest vormen gaf men de oe op: behalve Brussel zelf zijn dat Koekelberg, Sint-Jans-Molenbeek, Anderlecht, Sint-Gillis, Elsene, Vorst, Sint-Joost-ten-Node, Schaarbeek, Etterbeek, Oudergem en Watermaal-Bosvoorde. Deze plaatsen hadden de oe naar alle waarschijnlijkheid onder Brusselse invloed overgenomen. Daar in 1934 het Brussels al grotendeels verdwenen was oefende het toen geen invloed meer uit op de omliggende dialecten; het lijkt dus aannemelijk dat de realisatie van de aa sindsdien niet veranderd is. MedeklinkersBrussel was de eerste Vlaamse stad die de velare, Franse r van de bovenlaag der bevolking overnam, en tot voor kort was het Brussels naast het Gents het enige dialect in Vlaanderen dat dit kenmerk bezat. Deze in de keel gevormde r werd in het reeds aangehaalde onderzoek uit 1934 genoteerd voor Brussel-Stad, Laken, Evere, Schaarbeek, Sint-Joost-ten-Node, Etterbeek, Elsene, Vorst, Sint-Jans-Molenbeek en Koekelberg en heeft zich sindsdien naar alle waarschijnlijkheid nog verder verspreid. In het Brussels - en wel alleen in de stad, niet in de voorsteden - kent men mouillering van de t en de d; dit wil zeggen dat deze klanken op bepaalde plaatsen ongeveer als t(s)j en d(z)j worden uitgesproken, iets wat men ook aantreft in sommige Limburgse dialecten en in de Denderstreek. Men zegt in Brussel dan ook Gotj me aa kindj oeit de windj of 't weut nog blindj ("Ga met je kind uit de wind of het wordt nog blind"). Taaleigen
Het dialect in de media
Literatuur
Externe links
Bronnen, noten en/of referenties
|