Geschiedenis van de tandheelkundeIn dit artikel wordt de geschiedenis van de tandheelkunde beschreven. PrehistorieDe oudste aanwijzingen voor tandheelkunde dateren uit de nieuwe steentijd (Neolithicum I) in Pakistan, waar men elf geboorde kiezen heeft gevonden. Uit een reconstructie van deze techniek concludeert men dat er gebruik werd gemaakt van een boogboor met stenen punt. Antieke oudheidIn een Sumerische tekst van 5000 v.Chr. wordt een "tandworm" aangewezen als oorzaak van tandbederf, een opvatting die we ook vinden in het oude India, Egypte, Japan en China. We vinden de legende van de Sumeriërs ook in de geschriften van Homerus. De Papyrus Edwin Smith is geschreven in het Egypte van de 17e eeuw voor Chr., maar de tekst geeft mogelijk teksten weer die teruggaan tot 3000 v.Chr. Deze papyrus bevat informatie over de behandeling van enkele tandheelkundige aandoeningen. Rond 3000 v.Chr. wordt Hesi-Re ("Grootste der tanden") genoemd als eerste tandarts. De Egyptenaren zetten losse tanden vast met gouddraad. In de 18e eeuw v.Chr. noemt de Codex Hammurabi tweemaal het trekken van een kies als straf. Klassieke oudheidArcheologisch onderzoek in de Grieks-Romeinse wereld laat pogingen zien om gebitsprotheses te maken en pogingen tot kaakchirurgie. In het klassieke Griekenland schreven de arts Hippocrates en de filosoof Aristoteles over tandheelkunde. Zij beschreven de volgorde waarin tanden en kiezen doorbraken, de behandeling van rotte kiezen en tandvleesziekten. Ook vinden we bij hen het stabiliseren van losse tanden en gebroken kaken met draad. Volgens sommigen waren het de Etrusken die rond 700 v.Chr. voor het eerst bruggen en kronen maakten. De Romeinse schrijver over medische onderwerpen Aulus Cornelius Celsus schrijft uitvoerig over mondziekten en over gebitsbehandelingen zoals verzachtende en versterkende dranken die een pijnstillend middel bevatten. Middeleeuwen en renaissanceIn het verleden was het trekken van tanden en kiezen de voorkeursbehandeling voor allerlei ziekten. Van de middeleeuwen tot ver in de 19e eeuw was tandheelkunde nog geen vak op zich, maar een bezigheid van de barbiers en de algemeen arts. De barbier volstond veelal met het trekken van de kies of tand, wat een effectieve manier was om de pijn en eventuele infectie te doen verdwijnen. Instrumenten voor het trekken van tanden en kiezen zijn gaandeweg ontwikkeld. In de 14e eeuw vond Guy de Chauliac de zogeheten tandenpelikaan uit, die tot de 18e eeuw in gebruik bleef, waarna hij vervangen werd door de sleutel en in de 20e eeuw ten slotte door allerlei extractietangen. In de jaren na 1400 wordt de Franse barbiers het opereren verboden; met als uitzonderingen aderlaten, koppen en bloedluizen zetten en tanden trekken. Het eerste boek dat geheel aan tandheelkunde was gewijd was het Artzney Buchlein uit 1530. Ambroise Paré ruimde in zijn boek over chirurgie, verschenen in 1575, ook plek in voor tandheelkunde. 17e tot en met de 19e eeuwTussen 1650 en 1800 werd tandheelkunde een moderne wetenschap. De 17e-eeuwse Franse arts Pierre Fauchard wordt beschouwd als de vader van de moderne tandheelkunde. Hij maakte veel gebruik van protheses, legde vullingen bij tandbederf, verwijderde de zieke pulpa uit een kies en stelde terecht dat zuren die ontstaan uit suikers de oorzaak van tandbederf zijn.
Referenties
Externe link |