LeenwoordEen leenwoord is een woord dat door een taal is ontleend aan een andere taal. Voorbeelden van leenwoorden
Het Nederlands bezit veel leenwoorden, die soms niet meer als zodanig worden herkend. Zo is het woord kelder van oorsprong een Latijns woord cellarium. In het Groot Leenwoordenboek van Van Dale worden 28.000 Nederlandse woorden beschreven, afkomstig uit zo'n 28 andere talen of taalfamilies. Leenwoorden moeten niet verward worden met barbarismen, al worden moderne leenwoorden uit het Engels soms wel als zodanig gezien (zie anglicisme). Het radicaal afkeuren van alle leenwoorden is een vorm van taalpurisme. Soms vindt ontlening plaats, gevolgd door een terugontlening in omgekeerde richting waardoor doubletten ontstaan:
BetekenisspecialisatieLeenwoorden treden onder andere op, als er in de ontlenende taal voor een nieuwe ontwikkeling of nieuw inzicht geen adequaat woord voorhanden is. Van het ontleende woord wordt dan in zijn nieuwe taalomgeving slechts één specifieke betekenis gebruikt, die de lacune opvult. Een voorbeeld van een dergelijke gedeeltelijke ontlening is het Nederlandse bijvoeglijk naamwoord drastisch, vanuit het Oudgriekse drastikós (δραστικός). Drastikós werd in het Oudgrieks gevormd uit drastos, het voltooid deelwoord van drān (δρᾶν) ‘handelen, doen’, met in het Oudgrieks de letterlijke betekenis ‘actief, ondernemend’ (van een mens gezegd), en daarnaast, de overdrachtelijke betekenis ‘vol uitwerking’ (van zaken). Deze tweede, figuurlijke betekenis werd in de achttiende-eeuwse medische wereld aan het Oudgrieks ontleend om er nieuwe, drastische (laxeer)middelen mee aan te duiden. In het Nederlands is drastisch later een algemeen synoniem voor ingrijpend geworden, mogelijk onder invloed van het Engelse drastic. Pejorisatie en amelioratieDe dieventaal of het Bargoens moest voor buitenstaanders uit de aard der zaak zo onbegrijpelijk mogelijk zijn. Met name veel van oorsprong Hebreeuwse leenwoorden zijn op die manier via het Jiddisch in het Bargoens en vervolgens in het Nederlands terechtgekomen, zij het vaak met een pejoratieve betekenis. Bijvoorbeeld bajes, een van de Bargoense termen voor gevangenis, is ontleend aan het Hebreeuwse bàjit (בית) dat ‘huis’ betekent. Een ander voorbeeld van pejorisatie is ordinair, in de betekenis van 'onbeschaafd', ontleend aan het Franse ordinair dat daar de betekenis heeft van gewoon. Onder invloed van de Frans sprekende bovenlaag in de 18e-eeuwse Nederlandse maatschappij kreeg het woord in het Nederlands zijn negatieve lading. Dit aan lager wal raken van een leenwoord heet pejorisatie (of depreciatie). In tegenstelling tot bij betekenisspecialisatie krijgen de leenwoorden in het geval van pejorisatie een betekenis die ze in de oorspronkelijke taal nooit hebben gehad. Dat laatste geldt ook voor het omgekeerde verschijnsel: amelioratie (of appreciatie), dat minder vaak voorkomt. Een voorbeeld daarvan is bolleboos, uit Jiddisch: ‘belangrijk persoon, heer des huizes’, ontleend aan Hebreeuws bà'al ha-bàjit (בעל-הבית): ‘de huiseigenaar’. Een tweede voorbeeld is het aan het Frans ontleende doneren (donner = geven) dat in het Nederlands de betekenis heeft gekregen van iets waardevols geven zonder daar een tegenprestatie voor te verwachten. Schijnbare leenwoordenSommige woorden lijken uit een vreemde taal afkomstig te zijn, terwijl ze in die andere taal onbekend zijn, zogenaamde 'valse anglicismen' (pseudo-Engelse woorden), 'valse gallicismen' (pseudo-Franse woorden), enzovoort. Valse anglicismen
Valse gallicismen
Valse germanismen
Literatuur
Zie ook
Externe link
Bronnen, noten en/of referenties
|