Lijkschouw Zie voor de inwendige lijkschouw het artikel Autopsie. NB: Hieronder wordt de situatie beschreven zoals deze in Nederland bestaat. Het is denkbaar dat de situatie in België of andere landen op punten anders is.
Een lijkschouw of lijkschouwing is letterlijk het 'schouwen' van een lijk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen uitwendige en inwendige lijkschouw. De inwendige lijkschouw wordt ook wel autopsie, sectie of obductie genoemd. Als een lijk – bijvoorbeeld door een ongeval – al geopend is, vervaagt de grens tussen beide typen lijkschouw. De uitwendige lijkschouw bij de mens – in dit artikel verder 'lijkschouw' te noemen – betreft een onderzoek aan het lijk waarbij het lijk alleen uitwendig wordt onderzocht maar niet wordt geopend. Tot de uitwendige lijkschouw wordt ook gerekend het met een naald of katheter afnemen van lichaamsvocht of -weefsel, of het binnendringen met een thermometer of een ander instrument, als dit ten dienste staat van de lijkschouw. Doel van de lijkschouwBij elk overlijden is het nodig dat zorgvuldig onderzoek wordt verricht naar de aard en wijze van overlijden. Het doel hiervan is om vast te kunnen stellen of er sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak (zoals misdrijven en ongevallen) waarop verdere actie dient te worden ondernomen en daarnaast is er bij nabestaanden en behandelaars vaak de vraag wat de oorzaak van de dood is geweest en kan een antwoord daarop helpen bij rouwverwerking en het kan bovendien leerzaam zijn voor behandelaars. Onderzoek naar natuurlijk of niet-natuurlijk overlijdenAlvorens een lijk wordt geschouwd, dient eerst de dood te worden vastgesteld. Immers: zolang dit niet is gebeurd, is er geen sprake van een lijk. In de Nederlandse wet is overigens niet vastgesteld wie de dood vast kan stellen; iedereen kan dat dus doen. De wet schrijft voor dat zo spoedig mogelijk na het overlijden een lijkschouw wordt verricht door de behandelend arts. Dat is in de regel de arts die hoofdbehandelaar was van een patiënt tot aan diens overlijden, maar in het geval iemand niet onder behandeling was, is dat doorgaans de huisarts. Als het overlijden gebeurt terwijl deze arts niet beschikbaar is, kan dit ook worden overgenomen door diens waarnemer (bijvoorbeeld de arts van de huisartsenpost). De schouwend arts overtuigt zich ervan dat er sprake is van een natuurlijk overlijden. Een op het oog natuurlijke doodsoorzaak in periode van genezing van een trauma (bijvoorbeeld bedcomplicaties zoals een longontsteking of bloedvergiftiging door doorliggen) of als sprake is van overlijden van een persoon die eerder trauma heeft ondergaan (bijvoorbeeld bedcomplicaties bij een comapatiënt waarbij het coma is ontstaan door een eerder trauma) dient te worden benaderd als een (vermoedelijk) niet-natuurlijk overlijden. Als de schouwend arts overtuigd is van een natuurlijk overlijden, dan kan deze arts de schouw voortzetten en de overlijdenspapieren, te weten een verklaring van overlijden en een doodsoorzaakverklaring, invullen. Als de arts constateert dat er geen sprake is van een natuurlijk overlijden, of er is twijfel hieromtrent, dan is vanaf dat moment het lijk van rechtswege 'in beslag genomen'. Dat houdt in dat er aan het lijk en de omgeving niets mag worden veranderd, en dat terstond een gemeentelijk lijkschouwer[1] wordt ingelicht, die dan de schouw en vervolgacties overneemt. In de praktijk zal de gemeentelijk lijkschouwer dan vaak ook de politie (forensische opsporing) erbij vragen. De reden dat er aan een in beslag genomen lijk niets meer mag worden gedaan, is dat er anders sporen van een mogelijk misdrijf, ongeval of behandelfout verloren kunnen gaan. Als op voorhand duidelijk is dat er sprake is van een niet-natuurlijke dood, dan is de politie daar meestal al vanaf het begin bij betrokken en wordt uit praktische overwegingen direct de gemeentelijk lijkschouwer ingeschakeld, die achteraf de behandelend arts inlicht. Een bijzondere situatie is die van de lijkvinding, dat wil zeggen dat de plaats of datum van overlijden niet voldoende nauwkeurig kan worden vastgesteld. Als de behandelend arts de overtuiging heeft dat het om een natuurlijk overlijden gaat, kan hij de schouw verrichten, met dien verstande dat hij de politie moet inschakelen, die dan een proces-verbaal van lijkvinding opstelt en naar de gemeente stuurt. Als de schouwend arts niet overtuigd is van een natuurlijk overlijden, of als er onvoldoende duidelijkheid is over de plaats of datum waarop het overlijden heeft plaatsgevonden, dan wordt de schouw doorgaans aan de gemeentelijk lijkschouwer overgedragen. De lijkschouw zelfDe schouwend arts onderzoekt het lijk daartoe zover als nodig is om tot een redelijke conclusie te kunnen komen omtrent de doodsoorzaak. In sommige gevallen kan het onderzoek zeer beperkt worden gehouden (bijvoorbeeld bij iemand met een uitbehandelde dodelijke ziekte, waarvan het overlijden onvermijdelijk was geworden, of in geval van euthanasie); soms is minutieus of uitgebreid onderzoek nodig. Dit kan onderzoek zijn aan het lichaam, middels observatie en palpatie, maar het kan ook voorkomen dat verslagen van recente artsencontacten of uitslagen van recente bloed- of röntgenonderzoeken daarbij wordt betrokken. Ook kan een gesprek met omstanders en naasten zinvolle informatie opleveren. Het onderzoek door een gemeentelijk lijkschouwer zal in de regel uitgebreider zijn dan een schouw door de behandelend arts, omdat het dan gaat om complexere zaken. Vaak wordt het lijk daartoe overgebracht naar een mortuarium van een ziekenhuis of naar een uitvaartcentrum, waar de omstandigheden voor een lijkschouw beter zijn.
Zie ookBronnen, noten en/of referenties
|