Tekstkritiek van de Bijbel
Tekstkritiek van de Bijbel bestudeert de overlevering van de tekst van de Bijbel en tracht de oorspronkelijke tekst van het Oude Testament en het Nieuwe Testament vast te stellen door de werkwijze van de tekstkritiek toe te passen op de oude Bijbelse handschriften. FoutenBij het overschrijven kunnen allerlei fouten in de tekst zijn geslopen. Zo kan de kopiërende schrijver
Daarnaast heeft men soms
Met name het Nieuwe Testament kent duizenden variabele lezingen, die echter meestal weinig invloed hebben op de betekenis van een passage of voor de betekenis van het betreffende Bijbelboek. De overgrote meerderheid van de Bijbeltekst is betrouwbaar overgeleverd.[2] TekstfamiliesSoms zijn er zoveel handschriften beschikbaar, dat het ondoenlijk is om elk handschrift afzonderlijk te beoordelen. Het is dan nuttiger de handschriften te groeperen in families of teksttypes. Degenen die de handschriften vervaardigd hebben, beschikten niet over het origineel. Voor de uitvinding van de boekdrukkunst was de enige manier om boeken te vermenigvuldigen, kopieën te maken van de ene kopie die men in bezit had. Dat kon door stuk voor stuk overschrijven, of door het boek voor te lezen aan een groep mensen van wie de leden dan elk één kopie vervaardigden. Het gevolg van deze procedure is natuurlijk dat een fout in het handschrift dat gekopieerd werd, in alle kopieën terechtkwam en een fout bij het voorlezen eveneens. De kopieën dienden zelf ook weer als model, waardoor de fout vermenigvuldigd werd. Hierdoor ontstonden op den duur tekstfamilies. Oude Testament: meerdere teksttypenDe Masoreten, door wie de belangrijkste tekst van het Oude Testament is overgeleverd, waren tekstcritici voordat het woord was uitgevonden. Zij telden hoe vaak een woord in hun tekst voorkwam, bepaalden hoeveel woorden een boek of een gedeelte had en welk woord precies in het midden van een boek stond. Dachten zij een fout aan te treffen, dan verbeterden zij die niet, maar plaatsten de klinkers van de voorgestelde verbetering tussen de medeklinkers van het woord uit hun tekst. In de kantlijn plaatsten ze dan de voorgestelde verbetering (Quere). Oude, moeilijk leesbare handschriften werden uit voorzorg plechtig begraven, na tijdelijk opgeslagen te zijn geweest in de genizah (opslagruimte) van de synagoge. De oudste Masoretische handschriften van het Oude Testament zijn dan ook naar verhouding niet oud (rond het jaar 1000), maar de tekst is zo betrouwbaar, dat ook een "kritische" editie als de Biblia Hebraica Stuttgartiensa in principe de tekst weergeeft van de Codex Leningradensis. (MT = Masoretische Tekst.) Toch hadden tekstcritici nog wel iets van doen met het Oude Testament. Sommige onduidelijke gedeelten konden worden opgehelderd met de oude Griekse vertaling de Septuagint of met de Samaritaanse Pentateuch. Tussen 1947 en 1956 werden de Dode Zeerollen gevonden, die ten tijde van de opstand tegen de Romeinen, vóór het jaar AD 70, in veiligheid waren gebracht. Daarmee is het mogelijk onzekere passages uit het Oude Testament te onderzoeken met behulp van handschriften van voor of hooguit rond het begin van de jaartelling. Het Masoretische teksttype is ook aangetroffen in de Dode Zeerollen, en blijkt dus minstens duizend jaar lang vrijwel foutloos overgeleverd te zijn. Ook de op vrijere wijze overgeleverde teksttypes die bekend zijn van de Septuagint en de Samaritaanse Pentateuch blijken in de Dode Zeerollen al aanwezig, naast nog minstens een andere tekstfamilie. Tekstkritiek van het Nieuwe TestamentAlgemeenHet Nieuwe Testament is tekstkritisch verreweg het beste overgeleverd van alle antieke teksten. Het Nieuwe Testament is binnen de algemene tekstkritiek een uitzonderingsgeval vanwege het grote aantal tekstgetuigen en vanwege de onmogelijkheid om een volledige overleveringsgeschiedenis op te stellen door de hoge mate van contaminatie. Het Nieuwe Testament werd oorspronkelijk niet als compleet geschrift geschreven en overgeleverd. De afzonderlijke geschriften zijn op verschillende plaatsen en op verschillende momenten ontstaan en werden later in vier grotere tekstcorpora verenigd. Nog later werden deze in een gezamenlijke codex samengenomen. De vier delen zijn:
Veel handschriften bevatten hierom slechts afzonderlijke delen van het Nieuwe Testament. Complete handschriften gaan in hun afzonderlijke delen op verschillende voorgangers terug. Een volledig handschrift kan in de evangeliën een goede, maar in de overige delen een inferieure tekst hebben, of omgekeerd. De afzonderlijke overlevering van de afzonderlijke delen weerspiegelt zich tot in de Nieuwe Tijd, waarin zelfs in gedrukte uitgaven nog geen eenduidige volgorde van boeken valt te zien. De meeste autografen van het Nieuwe Testament ontstonden tussen het midden van de eerste eeuw en het begin van de tweede eeuw na Christus. Deze autografen zijn verloren gegaan en alleen in afschriften bewaard. De eerste bekende papyrusfragmenten komen uit het midden van de tweede eeuw. Uit dezelfde tijd komen de eerste citaten bij de vroegchristelijke schrijvers en niet veel later de vertalingen in andere talen. De eerste volledig overgeleverde tekstgetuigen zijn op perkament geschreven en stammen uit de vierde eeuw. Er zijn meer dan 5.000 tekstgetuigen in het Grieks, meer dan 10.000 Latijnse handschriften en verder ongeveer 10.000 handschriften van andere oude vertalingen. Verder worden de teksten regelmatig door vroegchristelijke schrijvers geciteerd. De kopiisten wisselden vaak hun bronkopie, werkten met meerdere bronhandschriften tegelijkertijd of corrigeerden de kopie later met behulp van andere handschriften. Daardoor hebben veel handschriften niet één, maar meerdere oorsprongen: dit heet contaminatie. Het opstellen van een stemma, een stamboom van handschriften, is hierdoor zeer moeilijk en ten dele niet mogelijk. De nieuwtestamentische tekstkritiek omzeilde dit probleem sinds de achttiende eeuw door tekstgetuigen in groepen in te delen met een bepaald teksttype. Door de coherentiemethode is deze benadering vanaf de 21e eeuw achterhaald. Ouderdom en indeling van de handschriftenIn de achttiende eeuw ontstond de theorie dat de handschriften van het Nieuwe Testament in drie of vier families zijn in te delen. Deze theorie is door de coherentiemethode achterhaald. In deze teksttypentheorie onderscheidde men meestal de volgende teksttypen:
Het probleem van deze indeling is dat de gegevens in de handschriften er niet mee overeenstemmen. Vanaf het eind van de 19e eeuw heeft men ongeveer 120 fragmenten van het kwetsbare papyrus met teksten van het Nieuwe Testament gevonden. Bijvoorbeeld de papyrus 52, een snipper Johannes evangelie uit 125 – 150 na Christus of de papyrus 66 en de papyrus 75 uit ongeveer 200. Het blijkt dat deze oude papyri vaak niet in te delen zijn in een van de klassieke families. De tekst van de papyri is vaak nog vrij, bijvoorbeeld Papyrus 45; 46 en 66 tonen dat de tekst nog niet geheel vast lag. Een vaste tekst, overeenkomend met de Codex Vaticanus geeft onder meer Papyrus 75. Aland onderscheidt daartussenin een normale tekst, die hij vindt in Papyrus 4, 5, 12 en andere. De tekst van sommige Papyri lijkt een voorloper van de Westerse tekst die Aland liever D-tekst noemt, omdat deze tekst volgens hem niet in het westen is ontstaan.[3] In de eerste decennia van de 21e eeuw is met de coherentiemethode aangetoond dat de overeenkomsten binnen de vermeende teksttypen te klein zijn om van teksttypen te kunnen spreken. Eerder is er sprake van een continue ontwikkeling vanaf de vroegste tijd tot de laat-Byzantijnse meerderheidstekst.[4] Voor een vrijwel volledig overzicht van de ouderdom en de bruikbaarheid van de handschriften: Categorieën van manuscripten van het Nieuwe Testament
MethodeIn het kort gaat de tekstkritiek van het Nieuwe Testament als volgt te werk:
Al dit werk wordt omgezet in het zogeheten kritisch apparaat van de Griekse teksteditie, waarmee de betrouwbaarheid van de tekst valt te beoordelen. Daarbij worden in voetnoten de mogelijke varianten bij een Bijbelvers gegeven, de bijbehorende tekstgetuigen en andere relevante informatie. Tekstkritiek interesseert zich niet voor de inhoudelijke uitleg van de tekst, maar levert als eerste stap binnen de historisch-kritische exegese de verder te analyseren tekst. DoelTekstkritiek is vooral bedoeld als terugkeer naar de oorsprong van teksten door het elimineren van secundaire toevoegingen en veranderingen. Anderzijds is de tekstgeschiedenis met haar vertalingen, glossen, toevoegingen en veranderingen een historische bron op zich. Vaak zijn veranderingen te begrijpen als uitleg van de tekst en kunnen daarom als deel van de geschiedenis van de uitleg begrepen worden. Onder tekstcritici is het omstreden of er van een 'oorspronkelijke tekst' van het Nieuwe Testament gesproken kan worden. Het begrip 'oorspronkelijke tekst' veronderstelt namelijk een rechtlijnige ontstaansgeschiedenis met één autograaf. Maar de volgende voorbeelden laten zien dat dit wellicht een te eenvoudige voorstelling van zaken is:
Het doel van de moderne tekstkritiek (bijvoorbeeld van de Editio Critica Maior) in het licht hiervan is om de initiële tekst (Ausgangstext, initial text) te reconstrueren, dat wil zeggen de tekst zoals die aan het begin staat van de bekende overlevering. Tussen deze initiële tekst en de oorspronkelijke tekst (of, preciezer, de tekst zoals deze voor het eerst in omloop geraakte) zit een kortere of langere periode. Meestal neemt men aan dat de initiële tekst de beste en eenvoudigste hypothese is voor de tekst zoals deze voor het eerst in omloop geraakte, omdat er geen aanwijzingen zijn voor ingrijpende veranderingen in de tussentijd. Geschiedenis van de tekstkritiek Zie Bijbelwetenschap § Geschiedenis voor een algemene geschiedenis van de Bijbelwetenschap.
Met de opkomst van de boekdrukkunst en Bijbelvertalingen kreeg de vraag naar de juiste Bijbeltekst een bijzonder gewicht. Kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros stelde in 1514 met grote persoonlijke en financiële inzet de Complutensische Polyglot samen. Tot 1520 was er echter geen pauselijke toestemming om deze uitgave te publiceren. Cisneros stierf in 1517. Het eerste Griekse Nieuwe Testament verscheen in druk in 1516: het Novum Instrumentum omne van Erasmus. De tekst was gebaseerd op een vijftal jonge minuskelhandschriften van de Byzantijnse tekstfamilie en in enkele gevallen op terugvertalingen uit de Vulgaat. Vervolgens verschenen steeds edities van ongeveer deze tekst, waarbij steeds meer minuskelhandschriften verwerkt werden, die eveneens tot de Byzantijnse tekstfamilie behoorden. Deze tekst werd de brontekst voor de Statenvertaling en de King James Version. Vanaf een uitgave van Elsevier heet deze tekst Textus Receptus. Theodoras Beza vond de Codex Bezae uit de 5e eeuw, die dus in die tijd het oudst bekende handschrift van de westerse tekst was. Omdat er enkele ongewone varianten in dit teksttype voorkomen, maakte Beza er weinig gebruik van. Ook wilde hij de Bijbellezers niet in verwarring brengen. De Franse boekdrukker Robert Estienne (Stephanus) drukte als eerste in zijn Editio Regia de varianten van de oudere tekstgetuigen af in het apparaat. Hij voerde ook in 1551 de bekende versindeling in. In de achttiende eeuw begon de moderne tekstkritiek. John Mill verzamelde in zijn uitgave alle verschillende destijds bekende varianten, zodat de lezer in staat was de varianten aan verschillende tekstgetuigen te koppelen. Ook gaf hij zijn tekstgetuigen precieze aanduidingen en meldde hij hun bewaarplaats. Daarnaast besprak hij de karakteristieken, de ouderdom en de kwaliteit van de handschriften. Na zijn dertigjarige arbeid stierf hij twee weken na de publicatie van zijn Nieuwe Testament in 1707. Johann Albrecht Bengel had zelf geen toegang tot oudere handschriften, maar is wel van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de tekstkritiek, zowel in het geval van het Nieuwe Testament als in het algemeen. Hij stelde voor het eerst tekstkritische regels op in zijn Prodromus N T G adornandi (1725):
Bengel ontwierp de methode om stemmata (stambomen) van handschriften op te stellen en hij herkende grondfamilies van teksten. In zijn tekstuitgave van 1734 constateerde hij verscheidene fouten in de tekst van Erasmus, die hij in het apparaat verbeterde. De meeste van deze verbeteringsvoorstellen zijn later door nieuwe handschriften juist gebleken. In de negentiende eeuw nam het onderzoek een grote sprong voorwaarts. Er werden vele nieuwe tekstgetuigen toegankelijk gemaakt en de Textus Receptus werd in toenemende mate bekritiseerd. Voor het eerst werden teksten gedrukt aan de hand van tekstkritische resultaten: in 1804-1807 door Johann Jakob Griesbach en in 1831 door Karl Lachmann. Konstantin von Tischendorf bracht vele tot dan toe onbekende Bijbelse handschriften aan het licht, onder meer de Codex Sinaiticus en de Codex Ephraemi Rescriptus. Hij deed een hele reeks kritische edities het licht zien, waaronder in 1872 één met een volledig kritisch notenapparaat. In 1881 publiceerden B.F. Westcott en F.J.A. Hort in twee delen The New Testament in the Original Greek. Deel 1 bevatte hun Griekse tekst, deel 2 een lange inleiding van Hort en een Appendix met probleempassages. Hort trekt in deze inleiding beargumenteerd de conclusie, dat de eigen varianten van het Byzantijnse teksttype en de Textus Receptus bij serieus onderzoek niet oorspronkelijk blijken te zijn. Ook naar huidige maatstaven is deze editie nog solide. Sedert Westcott en Hort zijn er ongeveer 120 papyri ontdekt, die meestal nog weer ouder zijn dan de codices die zij ter beschikking hadden. Grote verzamelingen zijn de Oxyrhynchus papyri, de Bodmer papyri en de Chester Beatty papyri. De eerste zijn bij opgravingen bij Oxyrhynchus in Egypte gevonden. Het zijn over het algemeen erg fragmentarische stukjes papyrus. Bodmer heeft papyri uit Egypte kunnen kopen. Hier bevinden zich enkele weliswaar gehavende, maar toch min of meer complete Bijbelboeken tussen. Bijvoorbeeld Papyrus 66 en Papyrus 75 die het Evangelie volgens Johannes (66 en 75) en Lucas (75) weergeven. Hetzelfde geldt voor de Chester Beatty papyri; bijvoorbeeld Papyrus 45 dat een groot deel van de evangeliën en Papyrus 46 dat de meeste brieven van Paulus bevat. Westcott en Horts afscheid van de Textus Receptus is blijvend gebleken. Moderne geleerden noemen de Alexandrijnse tekst niet meer 'neutraal'. Toch lijken de hedendaagse teksten meer op die van Westcott en Hort dan op de Textus Receptus. In 1898 gaf Eberhard Nestle de eerste editie van het Novum Testamentum Graece uit, die sinds de 21e editie uit 1952 door Kurt Aland bekend is als Nestle-Aland. Deze editie wordt gekenmerkt door een compacte weergave van veel informatie met behulp van typische tekstkritische tekens. In 1959 richtte Kurt Aland het Institut für neutestamentliche Textforschung in Münster op, dat later door Barbara Aland geleid werd. Hij maakte zich los van oudere uitgaven en collaties, die vaak incorrect en verouderd waren. Tekstgetuigen werden nu opnieuw bestudeerd, gefotografeerd en gecollationeerd. In 1981 ontwierpen de beide Alands een indeling van de tekstgetuigen in vijf categorieën van manuscripten van het Nieuwe Testament. Sinds de jaren tachtig is men bezig met de Editio Critica Maior, waarin zo volledig mogelijk de tekstgeschiedenis van het eerste millennium wordt weergegeven. Dit heeft in de Katholieke brieven reeds geleid tot 34 veranderingen ten opzichte van de 27e editie van Nestle-Aland. De afronding van dit immense project staat gepland voor 2030. Novum Testamentum Graece van Nestle-Aland, 28e editie 2012 wordt tegenwoordig als standaardtekst beschouwd. De tekst hiervoor wordt geleverd door de Editio Critica Maior, voor zover deze beschikbaar is. Over het algemeen kan men van oude protestantse publieksvertalingen (zoals (Herziene) Statenvertaling, King James Version, Lutherse Vertaling) een vertaling van de Textus Receptus verwachten. Rooms-katholieke vertalingen zullen tot de encycliek Divino Afflante Spiritu (1943) gecorrigeerd zijn naar de Vulgaat en bij vertalingen van daarna (NBG51; Groot Nieuws Bijbel; Willebrordvertaling; Nieuwe Bijbelvertaling; New International Version; Bijbel in Gewone Taal) kan men in principe op een vertaling van Novum Testamentum Graece rekenen. Richtlijnen ('canons') van de tekstkritiekHet is van belang voor de beslissingen zo veel mogelijk heldere objectieve criteria toe te passen. Zo worden de beslissingen transparant en consistent en wordt de discussie bevorderd.[5] Oude TestamentWat betreft het Oude Testament kan worden opgemerkt:
Nieuwe TestamentKurt Aland geeft 12 grondregels voor de tekstkritiek van het Nieuwe Testament:
Samengevat:
VoorbeeldenPsalm 145:13De Nieuwe Bijbelvertaling (2004) geeft bij Psalm 145:13 de volgende voetnoot: "Psalm 145 is een acrostichon, de verzen beginnen steeds met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. De veertiende letter noen,נ, ontbreekt echter in de Masoretische Tekst. Een aantal oude vertalingen en een Qumran-handschrift, lezen aanvullend: Betrouwbaar is de HEER in alles wat hij zegt, heel zijn schepping blijft hij trouw". Omdat de Nieuwe Bijbelvertaling de Biblia Hebraica Stuttgartensia dat is de Codex Leningradensis weergeeft, blijft dit, waarschijnlijk uit de MT weggevallen vers, in een voetnoot staan, ook al is de vroegere, op de Oude Vertalingen (zoals de Septuagint) gebaseerde reconstructie, nu bevestigd door de Dode Zeerollen, om precies te zijn door de grote psalmrol uit de eerste eeuw voor Christus, 11QPs a. Johannes 5:4De Statenvertaling uit 1637 zegt in Johannes 5 2En er is te Jeruzalem aan de Schaaps poort, een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. 3In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters. 4Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was. De Nieuwe Bijbelvertaling uit 2003 zegt: 2In Jeruzalem is bij de Schaapspoort een bad met vijf zuilengangen dat in het Hebreeuws Betzata heet. 3Daar lag een groot aantal zieken, blinden, kreupelen en misvormden. 4— en in twee voetnoten:
Waarom is vers 3b en vers 4 geschrapt? De Nieuwe Bijbelvertaling zegt het al: in sommige handschriften komen beide verzen niet voor, in sommige handschriften 3b wel, maar 4 niet en in veel handschriften komen beide voor. De tekstkritiek gaat vervolgens als volgt te werk:
Het is vanuit het Bijbelgedeelte zelf logischer te veronderstellen dat een monnik het gedeelte heeft toegevoegd dan dat iemand het heeft weggelaten. Want als Jezus een man aanspreekt die al 38 jaar ziek is, klaagt deze, dat hij nooit op tijd in het water kan komen. Het is zeker denkbaar dat een monnik gedacht heeft: "dat moet ik uitleggen", en deze verklaring heeft toegevoegd, misschien eerst in de kantlijn, en dat een volgende monnik de opmerking in de kantlijn tussen de tekst voegde. Een volgende monnik had twee handschriften: één met vers 3b en één met 4; hij voegde ze allebei toe. Het omgekeerde is minder logisch: het is nauwelijks denkbaar dat een monnik een vers weg zou laten, waardoor de tekst moeilijker te begrijpen zou worden. Over het algemeen geldt de regel dat de kortere tekst en de moeilijker tekst waarschijnlijk origineel zijn.
In de oudste en de beste Bijbelse handschriften, zoals de Papyrus 66 (AD 200), de Papyrus 75 (derde eeuw AD), de Codex Vaticanus (4e eeuw) en de Codex Sinaiticus (4e eeuw) ontbreken zowel vers 3b als vers 4. (De laatste twee zijn de handschriften van de "Alexandrijnse tekstfamilie"; de papyri zijn echter moeilijk in te delen). De Codex Bezae (5e eeuw) en oude Latijnse handschriften (getuigen van de Westerse tekst) geven vers 3b wel, maar vers 4 niet. De Codex Alexandrinus (5e eeuw AD) en de vele later ontstane minuskels (AD 900-1500) geven zowel 3b als 4. Dit zijn de handschriften van de Byzantijnse tekst, die ook bekendstaat als de Textus Receptus. De beste en oudste, "Alexandrijnse", handschriften en de nog oudere Papyri P66;75 leggen, al zijn ze getalsmatig in de minderheid, meer gewicht in de schaal dan de Westerse of de Byzantijnse handschriften, al zijn de laatste qua aantal in de meerderheid. De Statenvertaling is een vertaling van de Textus Receptus. De NBV volgt in principe de tekst van de kritische editie Novum Testamentum Graece van Nestle en Aland, die vers 3b en 4 niet in de lopende tekst hebben opgenomen, maar in een voetnoot van het kritisch apparaat. Meer voorbeelden
Literatuur
Zie ook
Bronnen, noten en/of referenties
Information related to Tekstkritiek van de Bijbel |